-
1 Hose
Hose〈v.; Hose, Hosen〉1 broek, pantalon2 broekje, slipje♦voorbeelden:die Hosen voll kriegen • een pak voor de broek krijgendem Jungen die Hosen spannen, stramm ziehen • de jongen een pak voor de broek geven -
2 Betrieb
Betrieb〈m.; Betrieb(e)s, Betriebe〉3 drukte, bedrijvigheid ⇒ druk verkeer; gedoe, bedoening4 exploitatie ⇒ werking, gebruik5 aandrijving ⇒ werking, besturing♦voorbeelden:2 etwas dem Betrieb übergeben • (a) iets in dienst stellen, in gebruik nemen; (b) iets in werking stellenin (außer) Betrieb sein • in (buiten) werking, gebruik zijn, (niet) werkenein starker Betrieb • een grote druktees gibt, ist (dort) immer Betrieb • het is (er) altijd drukich habe den (ganzen) Betrieb satt! • ik ben het hele gedoe zat! -
3 ein lahmer Betrieb
-
4 tote Hose
-
5 Laden
Laden〈m.; Ladens, Läden〉1 winkel, zaak, bedrijf♦voorbeelden:2 ein müder Laden • een saaie, lamlendige bedoening, boelder Laden funkt, klappt, läuft • het (zaakje) loopt gesmeerdden Laden hinwerfen, hinschmeißen • de boel erbij neergooienden Laden schmeißen • iets fiksen, klaarspelen -
6 ein müder Laden
een saaie, lamlendige bedoening, boel
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский